TREINREIS

Gepubliceerd op 13 april 2024 om 21:24

In het duister van een tunnel, zo begint de reis,
Een trein snijdt door de nacht, zijn fluit een droeve wijs.
Onder het ritme van het staal op oude, roestige spoor,
Vind hij rust in het gedreun, een vredig koor.

Zijn ogen dwalen, vangen flarden ziel en zicht,
Als paardenbloemen op de wind, in een eeuwig gewicht.
Een dans van melancholie, in levens stille pracht,
Waar elke droom en ieder moment wordt betracht.

Een kind met ogen groot, en vol van smaragd en licht,
Droomt in velden zonovergoten, gezicht naar de hemel gericht.
Onschuldig puur, in fantasieën onbevlekt,
Een canvas wit en ongerept, door avontuur ontdekt.

Een jongeman, hartstochtelijk en vrij,
Rent naar morgen, met de wereld als bondgenoot zij aan zij.
Zijn penseel tekent paden, ongetemd en groot,
Een toekomst vol van kleur, waarin hij blootvoets loopt.

Willy, de reiziger, vermoeid en stil,
Draagt levenslast als een koffer, tegen wil en dank, een gril.
Ogen, eens helder, reflecteren nu de strijd,
Van steden die hem vormden, in onbarmhartige tijd.

Een oude ziel, gezicht doorleefd, gedachten diep en zwaar,
Draagt de rimpels als getuigen, van vreugde, liefde, gevaar.
In stilte voortbewegend, met herinneringen zo rijk,
Elk moment een testament, van een koninkrijk.

De trein zingt zacht, een wiegelied bijna volbracht,
Als de laatste halte nadert in de donkere nacht.
Hij draait zich  om, kijkt terug in de tijd
Alleen met de echo’s van een leven, maar zonder spijt

Zo eindigt de reis, landschappen trekken voorbij,
Elke herinnering een station, onder de eeuwige hemel, vrij.
En in de stilte van het afscheid, op het laatste spoor
Fluistert het leven zelf, "Vaarwel", in zacht gehoor