Verhalen van de nacht: het licht in de duisternis

Gepubliceerd op 22 juli 2024 om 16:40

Tegenwoordig lopen de mensen me gewoon voorbij, alsof ik een schaduw ben, onzichtbaar . 
Ooit was het anders. Toen ik hier net stond, was ik trots als een pauw op mijn slanke, lange gestalte en mijn schitterende kop.
En ik werd gewaardeerd. Ik herinner me nog als de dag van toen dat de gemeentewerkers mij met hun ruwe handen hier plaatsten. Ik werd het hart van de gemeenschap.  Onder mijn stralend licht verzamelde zich 's avonds de buurt. Een tafeltje werd gezet, de hele avond werd er gedronken en gekaart.
Hoe is het allemaal veranderd. Buurtzin bestaat niet meer.  Mensen steken liever hun kop in de grond dan een goedendag te moeten zeggen. 'n Geluk dat er nog een paar oudgedienden zijn, zoals die knul van 107, die zich de tijd van toen nog herinneren. 

Maar toch ben ik nog steeds  trots op mezelf. Zonder pocherig te zijn, durf ik te zeggen dat ik essentieel ben. Ik breng veiligheid in de duisternis, licht voor de zoekende en een steunpunt voor de dronken zwerver. Maar  niemand kijkt me  nog aan, behalve de nachtelijke wildplassers die mij als hun favoriete doelwit beschouwen.

Mijn collega op de hoek van de straat ziet er ook prachtig uit, maar heeft een flinke deuk opgelopen: een auto heeft hem geraakt. Sneu, maar zo staat hij er al jaren bij, met zijn hoofd gebogen in een treurige buiging.
Sinds de wegenwerken is het voor ons een stuk gevaarlijker geworden. Het voetpad  is nu nog maar een meter breed en de automobilisten parkeren pal tegen ons. Ik ben blij dat ik dit lot bespaard ben gebleven, hoewel die ene knul van 107 mij ooit bijna te grazen nam. Blinde hoek, misschien?

Pardon? Of ik de man goed ken? Uiteraard, ik sta al zestig jaar naar binnen te kijken bij hem; ik ken hem als mijn broekzak. Ik heb hem hier zien aankomen als klein ukkie, ik zag hem opgroeien, naar school gaan,het kattekwaad, zijn eerste afspraakjes.... 
Dagelijks zag ik hem: achter mij  was een voetschraper in de gevel ingebouwd  en daar verstopte ie elke avond zijn sigaretten in, want roken mocht ie niet van thuis...
Ik was er toen hij trouwde, maar enkele jaren verhuisde hij. Jammer. 
Maar zijn ouders woonden hier nog, dus er was altijd wel iets te beleven.

Maar dan is die knul teruggekomen. Zijn ouders werden krakkemikkig, dus mantelzorg. En het huis stond op instorten, totaal verwaarloosd. En daar hij heeft er veel werk in gestoken. Altijd zag je hem  bezig, altijd in de weer.
Het schijnt dat hij ziek is. Kanker of zoiets. Ze zeggen dat ie eraan gaat doodgaan.  Maar je ziet het er niet aan hoor. 's Ochtends , in alle vroegte,  gaat ie regelmatig joggen. Dan zie ik hem, rennend alsof een meute honden hem op de hielen zit.
Naast hem: buren – rijtjeshuizen, dus buren aan beide kanten..
Rechts woont een man alleen. Als het woord zuurpruim niet bestond, had hij het uitgevonden. Die man lacht nooit, geen wonder dat zijn vrouw hem jaren geleden verliet.
 Links wonen jonge mensen, nog vol liefde en passie

Een rare knul, die man van 107,  met zijn paardenstaart, net een overjarige hippie. Maar wel heel vriendelijk. 
En dikwijls kijk ik 's nachts binnen door de gordijnen en dan zie ik hem achter zijn computer zitten, soms zit ie daar gewoon een uur te suffen, en dan begint ie ineens te typen als een bezetene.

God mag weten wat die knul altijd te vertellen heeft.