HERINNERINGEN AAN EEN OUDE VIJAND

Gepubliceerd op 29 september 2024 om 15:21

We schrijven het jaar 2040.

Kanker is inmiddels gereduceerd tot een ongemakkelijke chronische kwaal – een beetje zoals AIDS, maar dan met een snufje extra drama omdat het ooit zo’n allesverterend monster was. Nu slikken slikken we een pilletje , krijgen nog een infuusje, klagen over de wachttijden bij de huisarts, en gaan voor het overige gewoon verder met ons leven. 

Hoe anders was het vroeger.
Laten we even teruggaan naar die jaren '10 en '20, toen woorden als "metastasen" nog klonken als het luiden van de kerkklokken voor je begrafenis. Kanker was geen ziekte, het was een veroordeling, en de behandeling voelde vaak als een gevecht tegen de duivel zelf. Zodra je dat woord hoorde, stortte je leven in. Alles werd onzeker. Van de simpele vraag "Wat eten we vanavond?" tot "Zal ik mijn kleinkind nog zien opgroeien?" – alles hing plotseling af van die vijand die zich in je lichaam had genesteld.

En dan begon de ellende pas echt. Behandelingen? Ach, die waren vaak erger dan de ziekte zelf. Je kon je een strijder voelen, maar na een paar chemo’s veranderde dat al snel in overleven op pure wilskracht. Chemotherapie, dat klonk zo veelbelovend: de cellen zouden sneuvelen, en jij zou zegevieren. Maar de realiteit? De werkelijkheid was een spiegel waarin je verlies dag na dag harder gereflecteerd werd.  Het begon met je haar, en voor je het wist was alles aan je aftakelende lichaam een herinnering aan de oorlog die binnenin je werd gevoerd. Je viel kilo’s af, je verloor smaak, kleur, en zelfs je gevoel voor humor was een stille aftocht aan het maken. De chemo liet je wat langer leven, maar hoe ?

En toen had je de immunotherapie. In de vroege jaren een experiment dat net zoveel hoop gaf als verwarring. Alsof je lichaam een lasagne was en niemand zeker wist welke laag ze moesten aanpakken. En de bijwerkingen? Je werd niet enkel kaal en misselijk, maar je verloor ook het gevoel van controle over je eigen lijf. Plotseling wist je niet meer wat erger was: de ziekte of de manier waarop de behandelingen je veranderden in een schim van wie je ooit was.

Naast die fysieke aftakeling was er die eindeloze mallemolen in je hoofd. De constante dreiging die over je hing als een wolk die nooit optrok, ongeacht hoeveel pillen je slikte of hoeveel dokters je zag. Het besef dat je palliatief was, dat alles wat je deed slechts uitstel was, maakte je wereld een kluwen van angsten en onzekerheden. Je moest steeds vrolijk blijven – voor je familie, voor de vrienden die nog durfden te bellen – terwijl je inwendig het gevoel had dat je eigen leven als zand door je vingers gleed.

Kanker hebben betekende vaak maanden of zelfs jaren leven in een soort grijze zone. Je was nog niet dood, maar ook niet echt levend. Je voelde jezelf langzaam verdwijnen, niet alleen door het fysieke verval, maar door het mentale gewicht dat constant op je drukte. Wat deed het ertoe of je volgende scan “stabiel” was als je ondertussen de halve dag doorbracht in bed, te moe om zelfs een boek te lezen?

Weet je nog die kale ziekenhuisgangen? Waar je met je infuuspaal doorheen schuifelde, terwijl elke stap voelde alsof je de Mount Everest probeerde te beklimmen? De geur van ontsmettingsmiddel, de piepende apparaten, en dat doffe geluid van mensen die allemaal hetzelfde doormaken, maar niemand echt durfde te praten over wat er werkelijk aan de hand was. Iedereen knikte naar elkaar, een soort onuitgesproken solidariteit, maar ook een gedeelde angst. Want je wist wat er kwam. Je had het al gezien bij anderen. En toch bleef je hopen dat het anders zou zijn voor jou.

Dat was kanker in de jaren '10 en '20: een helse tocht, een afbraak van wie je was, en een voortdurende strijd tegen een ziekte die je niet alleen fysiek, maar ook mentaal en emotioneel opvrat. En als je dacht dat het niet erger kon, dan kwam er altijd nog het moment dat je het woord "terminaal " te horen kreeg. Daar stond je dan, met al je moed en kracht, en ineens wordt het hele spel herschikt. Het was niet meer vechten om te winnen, het was vechten om de dagen iets dragelijker te maken, terwijl je wist dat de vijand het uiteindelijk zou winnen.

Maar hier zitten we dan, in 2040, met kanker gereduceerd tot een chronische aandoening. Het is bijna niet te bevatten dat het ooit zo’n verschrikking was. Dat we door dat helse vuur moesten om te komen waar we nu zijn – in een wereld waarin kanker geen doodsvonnis meer is, maar slechts een hobbel op de weg.

De ouderen onder ons herinneren het zich nog goed. We kunnen er nu om lachen, soms met een bittere ondertoon, maar vooral met een gevoel van opluchting. Want de behandelingen waren slopend, de aftakeling verwoestend, maar we zijn erdoorheen gekomen.

Ja, en dat weten we nog. En we zijn dankbaar dat die tijd achter ons ligt.