
Pa Willy, ik mis hem. 100 zou ie dit jaar geworden zijn
De ruimte hier, waar Mr Willy in de stille uurtjes achter zijn PC zit te mijmeren, staat vol met sierlijk gevormd smeedwerk, een stille getuige van Pa Willy's leven vol vuur en vakmanschap. En dikwijls, wanneer ik hier sta, kijkend naar de klok, zijn handelsmerk, zoek ik zijn stem en voel een steek van spijt. Spijt dat ik ik hem als kind, als jongeman, als volwassene, nooit echt begrepen heb, hoe we naast elkaar leefden zonder echt met elkaar te praten. Ik was te druk met mijn eigen kleine wereldje, te jong of te onwetend om te vragen naar zijn gedachten, zijn dromen, zijn angsten. Alleen in zijn laatste levensjaar zijn we naar elkaar gegroeid, maar die tijd was te kort, veel te kort. Niet meer dan een glimp van wat had kunnen zijn. Nu is hij er niet meer, en de leegte laat me achter met vragen die nooit meer beantwoord zullen worden.
En dan, in die weemoed, zoek ik troost in een wonderlijk beeld. Ik stel me voor dat Pa Willy ergens opnieuw geboren zou worden, aan de andere kant van de horizon, in een zacht verlicht huis, omringd door mensen die al hun liefde aan hem geven. Ik zie hem voor me als een klein, blozend kind, midden in een tuin vol wilde bloemen en schuchtere vogels die hun eerste lentelied proberen. Hij rent achter vlinders aan, weet nog niets van spijt of gemis, lacht om de regenbogen die dansen in zijn jonge ogen.
Onder een oude, knoestige boom kijkt hij omhoog. Hij ziet wolken in de vorm van draken en kastelen, vult zijn wereld met vreemde, lieflijke gezichten. Misschien voelt hij in dat kleine koppie iets wat hij niet kan plaatsen – een vage herinnering, een flits van een ander leven. Heeft hij ooit iemand gekend die op mij leek? Was er een stem, een geur, een hand die zijn schouder troostend aanraakte?
Ik stel me voor hoe hij zonder het te weten een nieuwe laag over onze geschiedenis legt. Elke stap die hij in die tuin zet, elke vlinder die hij laat opvliegen, draagt iets mee van de man die ik kende en die ik nu mis. En dan droom ik dat hij, als klein kind, hier in mijn buurt rondloopt. Dat zijn ouders met hem langs mijn huis wandelen, dat hij even naar mijn raam staart en zich afvraagt waarom dit zo vertrouwd voelt.
Misschien kruisen onze blikken elkaar ooit, voor één seconde. Hij fronst, lacht, gaat weer verder. En dan blijf ik achter met een hart dat klopt in een vreemd, warm ritme. Want misschien is dit de enige manier om de leegte te vullen: door te geloven dat we elkaar ergens, in een ander leven, opnieuw ontmoeten.
Dat er een zacht gefluister in de wind zit, dat zegt: “Ik ben er nog, in jou, en jij in mij.”