
Nog altijd ziet Mr. Willy het voor zich, in schrijnende, haarscherpe details: hoe, ruim zestig jaar geleden, een kriebelend beestje tergend langzaam omhoog klauterde over zijn wang. Naar, hoe raad je het, juist, recht naar zijn oor. Nog altijd voelt hij die prikkende pootjes, dat onooglijk staartje tegen zijn huid. Nog altijd rilt hij bij de herinnering. Nog altijd prijst ie zich elke dag gelukkig dat hij met één welgemikte klap dat nare monster naar de eeuwige jachtvelden heeft gestuurd.
Slapeloze nachten heeft hij eraan overgehouden, aan die enge griezels met hun veelzeggende naam: oorwormen. Want volgens de verhalen uit zijn kindertijd deden die niets liever dan de tere trommelvliezen van kleine ukkies, zoals hijzelf, doorbijten. Zo zouden die argeloze kinderoortjes nooit meer het fluitende lied van de merels of het zachte gekoer van duiven kunnen horen.
Dat akelige beeld—een minuscuul monstertje dat over zijn wangen naar de gehoorgang klautert—is hem nooit meer uit het hoofd gegaan.
Maar nu, ruim zes decennia later, komt hij opeens tot een heel andere ontdekking. Hij heeft een artikel gelezen in een blad van ‘Natuurpunt’, een Vlaamse organisatie voor natuurbescherming. En wat blijkt? Oorwormen hebben niet alleen een chique Latijnse naam, Forficula auricularia, maar behoren ook tot de familie der huidvleugelachtigen. Jazeker, ze hebben vleugels! En niet zomaar vleugels, maar heuse vliesvleugels die wel veertig keer moeten worden opgevouwen voor ze netjes kunnen worden weggestopt. Geen wonder dat ze er niet aan denken ooit écht te gaan vliegen — stel je voor hoe lastig het is om zo’n ingenieus vouwsysteem weer keurig in elkaar te frommelen. Probeer zelf maar eens een landkaart netjes op te vouwen zonder er een raar verfrommeld propje van te maken.
Maar wat Mr. Willy het meest verbaast, is dat deze enge kriebelbeestjes in werkelijkheid ware beschermengelen zijn in boomgaarden en tuinen. Op hun menu staan namelijk bloed-, schild- en bladluizen, zaagwespen en bladrollers. Met andere woorden: oorwormen zijn de ecologische ordedienst van Moeder Natuur, onopvallende agenten die zorgen voor de balans. Het is dan ook niet terecht om hen met het label “ongedierte” te beplakken. Integendeel, ze horen tot de grote opruimers, tot de gezondheidspolitie van het natuurlijke rijk.
Al die feiten, en nog zoveel meer, heeft hij in dat artikel gelezen.
Zestig jaar geleden wist Mr. Willy dat natuurlijk niet. Toen voelde hij alleen dat visachtig, kriebelend gedrocht, zag hij met zijn innerlijke oog die hongerige blik en die frummelende pootjes, en de rest was pure verbeeldingskracht. Tot op de dag van vandaag heeft hij, als hij er eentje tegenkwam, het beestje zonder aarzelen verpletterd, in de vaste overtuiging dat hij zo menig kinderlijk trommelvlies en wellicht zelfs een paar delicate buisjes van Eustachius heeft gered. Maar dat blijkt dus allemaal een fabeltje.
Nu, met de nieuw vergaarde kennis vers in zijn geheugen gegrift, kijkt Mr. Willy anders naar die kruipende wezens. Misschien is het toch echt onzin dat ze op onze trommelvliezen azen. Misschien zijn ze in plaats daarvan wel echt trouwe handhavers van de natuurlijke orde.
Want toch, toch blijft de twijfel knagen. Grote twijfel. Want het kan best dat veel oorwormen dat ene artikel in ‘Natuurpunt’ nooit hebben gelezen.
Helemaal gerust is hij dus nog altijd niet.
I