
Lief dagboek,
Vandaag begon zoals elke andere: ik stond op, besefte dat ik nog leefde, en overwoog even of dat nu goed of slecht nieuws was. Vervolgens strompelde ik naar de badkamer, waar mijn spiegelbeeld me aankeek met de blik van een pas ontwaakte zombie. Kanker maakt een mens niet mooier, hormonen maken een mens niet zachter, en ouderdom... nou, dat is gewoon een vuile valstrik.
Daarna ontbijt. Koolhydraatarm proteinebrood, want dat is gezond. Alleen smaakt het naar karton met een lichte hint van verloren levensvreugde. Zelfs een hond beter verdient.
Vervolgens een bezoek aan de kinesist - rugpijn - , die met veel liefde en geweld mijn benen probeerde los te wrikken. "Ontspan," zei hij, terwijl hij mijn lichaam bijna in een andere dimensie draaide. Pfff, ik wil wel ontspannen, maar dat lukt moeilijk als je opdraaien als een kurkentrekker.
’s Middags probeerde ik te joggen, zoals een man met kanker dat doet: met doorzettingsvermogen, een snuifje koppigheid en de gracieuze tred van een aangeslagen eland. Het ging nog, al voelde het alsof mijn spieren me collectief ontslag hadden gegeven.
’s Avonds gezellig met mevrouw Willy. Ze keek me liefdevol aan en vroeg of ik me nog herinnerde wat ze gisteren had gezegd. Paniek. Dit is een strikvraag. Ik mompelde iets vaags, waarop ze zuchtte en zei: "Laat maar, schat, het is niks." Maar wij, mannen, weten: als een vrouw "het is niks" zegt, dan is het altijd iets.
En nu schrijf ik dit, in de hoop dat mijn geheugen me morgen niet in de steek laat en ik nog weet dat ik dit geschreven heb. Anders lees ik het terug en lach ik om mijn eigen grappen, wat op zich een troost is.
Slaapwel, dagboek. Tot morgen, als de goden en mijn PSA-waarde het willen.
--------
Nou, een dagboek heeft wel iets, niet: je diepste zielenroerselen aan het papier toevertrouwen, of gewoon wat lullen over je dagelijkse bezigheden.
Maar waarom doe je het?
In de eerste plaats voor jezelf. Omdat je hoofd te vol zit, omdat je het niet kan laten, of gewoon omdat je graag je eigen gezwets herleest. Vroeger deed je dat in zorgvuldig afgesloten schriftjes, liefst met een lullig slotje eraan, en dat werd dan veilig weggeborgen, ergens diep onderaan in een lade of weet ik waar. Jaren later, als de schrijver al lang onder de zoden lag, kwamen die boekjes boven water. En als de gelukkige vinder wat commercieel aangelegd was en het slim speelde, lagen ze niet veel later ook in de boekhandel. Want geef toe, niks verkoopt zo goed als de ontboezemingen van een ander. Zeker als die ontboezemingen doorspekt zijn met zinderende liefdesperikelen, onstuimige escapades en een bed dat vaker bezet was dan een Antwerpse parking op koopzondag.
Nou, Mr Willy schrijft geen dagboeken hoor, das niks voor hem. Hij is geen Anne Frank, geen Casanova—hoogstens een ouwe rakker met een warrig hoofd en een lijf dat steeds minder zin heeft om mee te werken.
Maar toch: sinds die rottige kanker in zijn leven gekomen is, had hij zich voorgenomen om elke dag, of toch minstens af en toe, iets neer te pennen. Een kankerlijer heeft altijd wel iets te vertellen, en anders verzin je maar iets, ja toch?
En tot hiertoe gaat dat best aardig. Ik lig zelfs al een week voor op schema.
Maar soms schrikt ie zelf van wat er allemaal in hem omgaat. Want af en toe laat ie zich verleiden tot heiligschennende gedachten, vileine roddels en fantasieën die het daglicht amper verdragen. En dat is op zich een prestatie, want dankzij die hormoontherapie is je libido zo dood als een pier, begraven onder een dikke laag medische wetenschap. Maar blijkbaar heeft de chemie in zijn lijf niet álles platgelegd, want ergens diep vanbinnen, goed verborgen achter de façade van een kuise, berustende man, sluimert nog steeds een dirty mind. Hij zit er, zwijgend, als een gepensioneerde rokkenjager die nog wel kijkt, maar niet meer handelt. Een geest die nog rondwaart in de ruïnes van wat ooit een levendige boulevard was.
En dan besef ik: als andere mensen dit zouden lezen, zou er weleens schande kunnen worden gesproken.
een geluk misschien dat ik alles niet zomaar kan neerpennen hoor, want steevast duikt er dan wel een onzichtbare corrector op. Een soort digitale zedenpreker, een fluisterende gemeenschap van welmenende wachters, die met zachte, doch dwingende hand over mijn woorden strijkt en ze herschrijft tot iets wat door de beugel kan. Geen bruut ingrijpen, meer zoals een nonkel die op een familiefeest een schuine mop begint en halverwege een por van tante Jeanne krijgt, waarna hij de clou in iets onschuldigs verandert.
En zo blijft het allemaal netjes binnen de lijntjes, zorgvuldig bewaakt door de onzichtbare ogen van hen die waken over wat gezegd mag worden – en wat beter tussen de regels blijft hangen.
Maar geloof me, tussen die lijntjes gebeurt er toch van alles.
Reactie plaatsen
Reacties